Monday, November 20, 2006

Tap Mun Chau, of hoe lang nog?

Het was weliswaar een beetje verdord, maar er was echt gras op Grass Island. Heel bijzonder voor Hong Kong, wild gras. Er werd zelfs gekampeerd op het schijnbaar door koeien (ook dat nog!) kaal gevreten groen-gele weide. Kampeerders zien hier als eersten in Hong Kong de zon opkomen, vandaar.

Tap Mun Chau, want zo heet het eiland in het Cantonees, is een van de meest afgelegen eilanden van Hong Kong. Het kostte ons dik twee-en-half uur met bus, metro, opnieuw de bus, en dan het laatste half uur met de boot om er te komen. Het is zover van de stad vandaan dat op en vanaf het eiland geen hoogbouw te zien is (toegegeven, op een heldere dag zou dat anders kunnen blijken te zijn). Op Tap Mun Chau is een oud Hakka-dorpje met, hoe kan het anders op een eiland, een tempel voor Tin Hau, de godin van de zee. Als het stormt, dan schijnt er een jankend geluid te komen uit een spleet onder het altaar voor Tin Hau. Een waarschuwing van de godin niet de zee op te gaan ... Er wonen hoogstens nog een paar honderd mensen op het eiland. In het dorpje zijn nog maar een paar huisjes bewoond. De meesten staan leeg of worden gebruikt voor opslag. Het lijkt soms alsof de huisjes hals over kop verlaten zijn: zo hing in een van de lege huisjes het voorouderaltaar nog aan de muur met erboven de typerende zwart-wit foto's van overleden ouders. De huisjes aan de rand van het dorp zijn stuk voor stuk vervallen en vaak overwoekerd door het groen. Er is ook nog een op kazerne gelijkende New Fishermen’s Village dat ondanks de naam zijn beste tijd gehad heeft, waarschijnlijk wonen hier de Tanka, een volk van vissersnomaden. Er hing vis te drogen aan de waslijn, en een vrouw zat garnalen te pellen op een aftans basketbalveldje. Hoe lang nog vraag je je af.

Aan de andere, oostzijde van het kleine eiland is het zo goed als leeg. Er liggen her en der nog een aantal graven verspreid, maar dat is het. Er is een pad langs de rotsachtige kust. Daar ook staan twee enorme op elkaar gestapelde kubus-vormige rostblokken, als een toren of pagode. Ook zou er een gat moeten zijn, waar water binnen komt, als een poort. En dan heb je tap (toren) mun (poort) en chau (eiland). Het is een mooie rots, daar niet van, maar Grass Island is echt een betere naam.

We aten krab in het restaurant naast New Hon Kee. Eerst met chop sticks, vervolgens met de vingers. Het was een onhandig gesmeer.

Saturday, November 18, 2006

Kamerverkiezingen

Het is begonnen, de Tweede Kamer verkiezingen. Vandaag gingen de eerste stembureaus open. Niet allemaal natuurlijk, alleen die in het buitenland. Wij hebben een stembureau ingericht in onze huiskamer. We stemmen via het internet. Dat kan vanaf half drie ’s middags Hong Kong-tijd tot komende woensdag. Eigenaardig, want via internet is de stem in een mum van tijd in Nederland, geen reden lijkt me om het stembureau zo veel eerder te openen.

We stemmen om even na half drie, en zijn dus een van de eerste of zelfs de allereerste kiezers. De exit-poll in South Horizons voorspelt een even verrassende als verpletterende overwinning voor Groen Links.

Friday, November 17, 2006

De man is geen Man

Op de hoek bij nummer 217 loopt een man op ons toe. Nummer 217 staat ingeklemd tussen een aantal nieuwerwetse uit drie woonlagen bestaande Spaanse villa’s (dat klinkt beter dan het is) die overal in de New Territories te vinden zijn. Het is opgetrokken uit grijze baksteen, een teken dat het al een wat ouder gebouw is. Het ornamentale stucwerk onder de dakrand staat hier en daar nog wel in de verf, maar het verhult niet dat nummer 217 in verval is. De man groet ons vriendelijk, en vertelt dat nummer 217 een jaar of vijftig oud is. Het stucwerk stamt uit het begin van de vorige eeuw, nog uit de tijd van de Qing-dynastie.

We zijn in San Tin, de thuisbasis van de Man-clan. De Man was de laatste van de grote clans die naar Hong Kong kwam. Dat was in de vijftiende eeuwde. Omdat de andere clans, zoals die van de Tang (zie Op bezoek bij de Tang, december 2005), het beste land al in hun bezit hadden, moesten de Mannen genoegen nemen met een stuk moerassig gebied in wat nu het uiterste noorden van de New Territories is, tegen de grens met China. De Mannen legden een deel van de moerassen droog en verbouwden er rijst, en noemden het San Tin (Nieuw Veld). De beroemdste Man was Man Cheung-long, een succesvol zakenman die van de keizer het predikaat Tai Fu (letterlijk: grote man, en niets van doen met de familienaam) kreeg. Dat was halverwege de 19e eeuw, de New Territories waren toen nog niet Brits. Het enorme huis van deze Man staat er nog, en is deels gerenoveerd. Het is nu het enige Chinese mansion of courtyard house (sorry, ik kan geen goede Nederlandse vertaling vinden) in Hong Kong.

De man woont in een van de zes woninkjes van nummer 217. Hij betaalt 600 Hong Kong dollar (ongeveer 60 Euro, wij betalen 1350 Euro) huur per maand. Zo’n woninkje is klein, niet veel meer dan 2 bij 3 of 4 meter. Elk woninkje heeft een keukentje en een bed. Ik vraag de man of hij misschien Man heet, er wonen nog steeds veel Mannen in San Tin. De man is geen Man. Hij is een buitenstaander in het dorp, min of meer verbannen naar San Tin. De man vertelt dat hij eerst in Kowloon woonde, in de stad, maar dat hij ooit iets gedaan had wat niet mocht. Hij belandde in het gevang (‘You don’t mind, do you?’). Nu werkt hij in San Tin in dienst van de overheid. Hij is straatveger, veel meer dan een paar duizend Hong Kong dollar zal hij niet verdienen.

Even later komen we wel een echte Man tegen. Nou ja, een echte? Zijn sterke Australische accent verraadt dat hij lang buiten San Tin heeft gewoond. Dat is niets bijzonders. Veel Mannen zijn sinds de jaren vijftig en zestig de wijde wereld ingetrokken. Met rijst viel niets meer te verdienen. De Australische Man spreekt ons aan in een van de vier ancestor halls in San Tin. Of we weten waar we naar kijken. Dat doen we. Het is een altaar met daarop de soul tablets van de mannelijke voorouders van de Man-clan. Dat zijn groene latjes ingelegd met gouden Chinese karakters die de daden van de overledene beschrijven. De gedenkplaatjes worden drie tot vier generaties lang in huis vereerd en komen daarna in de ancestor hall terecht. Minstens een keer per jaar is er feest en worden de voorouders met offers vereerd. Dit is uitsluitende voor mannen (niet voor vrouwen dus). De Australische Man legt uit dat we van het altaar niet nog meer foto’s moeten maken. Het zou een deel van de ziel van de voorouders wegnemen. Hij vindt het niet zo’n probleem, voegt hij er direct aan toe, maar zijn moeder zou het vreselijk vinden.

Tuesday, November 14, 2006

China XXV: De straat in beeld en geluid

Een wandeling door zomaar een straat, niet te ver uit centrum, is een van de meest fascinerende dingen die China te bieden heeft. Elke straat heeft zijn eigen verhaal. Een dikke week terug, want zo lang is het alweer geleden liepen we op een ochtend door de straten van Qufu, de geboorteplaats van Confucius.

Qufu heeft een splinternieuwe stadsmuur. De oude muur was waarschijnlijk tijdens de Culturele Revolutie afgebroken. Binnen die stadsmuur vind je, wederom ommuurd, de Confucius tempel en de mansion van zijn nazaten. Samen nemen ze aanzienlijk deel van de stadsruimte in beslag. Het filmpje toont een ander stukje stad binnen de stadsmuur. Het is een van de modernere delen van Qufu, een soort van winkelerf zelfs. Het doet bijna een beetje Nederlands aan. Op de begane grond zijn de winkels, daarboven bevinden zich de woonhuizen. Veel ouder dan tien, twintig jaar zijn de panden niet, maar het is inmiddels alweer vervallen. De ramen van de huizen op de eerste verdieping zijn stuk voor stuk dichtgetimmerd of –gemetseld en lijken rijp voor de sloop. Behalve de winkels zijn er velerlei kleine kraampjes op straat. Daar worden vooral snacks verkocht. Voetgangers en fietsers zijn nog duidelijk in de meerderheid, maar er zijn ook bromfietsers. Electrische bromfietsen zijn de nieuwste rage in Qufu. Auto’s zijn binnen de stadsmuren een stuk minder overheersend dan direct daarbuiten. Het verkeer is buiten de stadsmuren een stuk chaotischer (zie foto’s).
Het gaat niet alleen om wat er te zien is, het meest typerende van het Chinese straatbeeld is wat je hoort. In naam mag China dan nog steeds communistisch zijn, de straat bewijst het tegendeel. China is een kapitalistisch land, en dan van het rauwe en lawaaiierige soort. Elke winkel zet in de jacht op de klant een aantal luidsprekers op straat. Niet om de waar aan te prijzen, maar om de aandacht te trekken. Er schalt nietszeggende popmuziek uit de luidsprekers. Hoe groter het wattage, en dus hoe hoger het volume, des te groter de kans de buurman te overstemmen. Lukt dat niet dan worden een of twee jonge dames gebruikt om de potentiële koper naar binnen te lokken. De claxon in het filmpje is van een politieauto.

’s Avonds is het er niet minder rustig. Er is dan een markt waar, ik doe maar een greep, groente, ondergoed, tassen, kamen, zaklantaarns, beddegoed, deegwaren, en Mao-memorabilia wordt verkocht. Alles dus. De geparkeerde fietsen op het filmpje hebben plaats gemaakt voor een hele reeks restaurants onder blauw-rood-wit gestreept zeilen. Naast gegrild vlees, groenten, noodles, soepen, en vis wordt er allerlei ongedefineerde soorten zeedieren en enorme insekten geserveerd. Ook zagen we hond. Het eten staat uitgestald op een grote kar voor het restaurant. Je wijst het simpelweg aan en gaat dan zitten op een van de kleuterkrukjes aan een kleutertafeltje. We hebben het niet aangedurft.

Afscheid

Hong Kong is een dynamische stad. Het groeit onstuimig, al decennia lang verrijzen er nieuwe wolkenkrabbers, bruggen, tunnels en wegen. In de New Territories bijvoorbeeld zijn de Nieuwe Steden ontstaan die qua inwonertal niet onderdoen voor de grootste steden in Nederland. Maar Hong Kong kent ook veel groen. De heuvels en de velden, nu overgroeid maar nog tot ver in de jaren vijftig gebruikt voor traditionele rijstbouw, zijn country park. Ook dat is de New Territories. Het zelfde geldt voor Hong Kong Island, het grootste deel is beschermd groen.

Het zijn vooral de project ontwikkelaars die profiteren van Hong Kong’s onstuimige groei. Het is geen toeval dat bijna alle Hongkongse magnaten (tycoons) onroerend goed in hun portefeuille hebben. Nooit uitsluitend natuurlijk. Ook Henry Fok Ying-tung vergaarde een deel van zijn fortuin (zo’n 2 miljard Euro als ik het goed omreken) met onroerend goed, hoewel de wapensmokkel tijdens de Korea-oorlog en casinogelden waarschijnlijk lucratiever waren. Hong Kong nam vorige week afscheid van Fok. Kanker was de boosdoener. Over zijn kist was de Chinese vlag gedrappeerd, een zeldzame eer voor een Hongkongnees. Fok had dan ook invloedrijke vrienden in Beijing. Het verhaal gaat dat Fok Tung Chee-hwa introduceerde bij Jiang Zemin, de toenmalige president van China. Fok had Tung al eens eerder geholpen, toen het familiebedrijf van de laatste op de fles dreigde te gaan. Beijing wees Tung aan als de eerste Chief Executive van Hong Kong. In die hoedanigheid werd Tung regelmatig ‘geadviseerd’ door Fok, vooral wanneer Beijing dat nodig vond. Tijdens de uitvaart werd Fok’s kist gedragen door collega-tycoons, Tung Chee-hwa, enkele huidige bestuurders van Hong Kong en een aantal hoge piefen die Beijing vertegenwoordigden. De verstrengeling tussen de politieke machthebbers en de tycoons kon niet beter verbeeld worden. Overigens was Fok een fervent sportliefhebber. Ons Institute heeft daarom een Henry Fok swimming pool, want in Hong Kong is een goed tycoon vrijgevig.De onstuimige groei van Hong Kong maakt samen met de beschermde status van het groen landwinning noodzakelijk. In Nederland heet dat inpolderen. Tien procent van het stedelijk gebied is gebouwd op land dat is gewonnen op de zee. Makkelijk herkenbaar, want het is plat. Het blijft niet bij die tien procent. De financiële belangen zijn groot. De project ontwikkelaars staan te dringen om het nieuwe land te bebouwen, terwijl de verkoop van dat nieuwe land door de lage belastingdruk de grootste inkomstenbron voor de overheid is. En we weten inmiddels hoe goed bestuurders en tycoons elkaar kennen. Dit weekend sloot de oude Star Ferry pier op Hong Kong Island. De Star Ferry is een ouderwets pontje dat Victoria Harbour oversteekt tussen Hong Kong Island en Kowloon, al meer dan honderd jaar. Tijdens die oversteek is er het beroemde uitzicht op de skyline van Hong Island, volgens National Geographic een van de 50 plekken wereldwijd die gezien moet worden. De oversteek wordt steeds korter. Een nieuwe pier, gebouwd in een afzichtelijke Britse koloniale Disney-stijl, ligt drie honderd meter verder Victoria Harbour in op een nieuwe stuk land. Hong Kong nam zondag afscheid van de oude Star Ferry pier, onder protest. Het wordt gesloopt om plaats te maken voor de constructie van nieuwe wegen en wolkenkrabbers met kantoren en luxueuze winkelcentra.

Ook het nieuwe vliegveld van Hong Kong is aangelegd op een strook nieuw land in de zee. Bij de aanleg dik tien jaar geleden, realiseerde men zich onvoldoende dat met de inpoldering een groot deel van de habitat van een kleine populatie Sousa chinenses vernield werd. De Sousa chinensis of Chinese witte dolfijn staat in Hong Kong bekend als de roze dolfijn. De volwassenen zijn namelijk roze van kleur. Dat ze daadwerkelijk roze zijn (zelfs al suggereert de foto dat het misschien wit is) zagen we zondag. Heerlijk in een herfstzonnetje op een open boot op zee. Het was onze eerste georganiseerde uitstapje in Hong Kong. Met een bus vol blanken, waarvan enkelen met een Chinese vrouw (andersom is iets zeldzamer), en twee Japanners reden we naar de boot die ons naar de dolfijnen zou brengen. Janet de gids is er een van het rechtlijnige type. Haar wereld bestaat uit goed en kwaad, hoewel het niet altijd even duidelijk is waarom. Dieren mogen niet worden opgesloten, maar haar drie katten zullen de rest van hun leven in een klein appartementje moeten slijten. Janet is ook onze buurvrouw, en moeder van een vriendinnetje van Marijke. We kennen haar goed. Het gaat niet goed met de (te) kleine groep roze dolfijnen in de Hongkongnese wateren. Hun habitat wordt kleiner en vuiler. Door overbevissing is er steeds minder voedsel, en ook het snel groeiende scheepsverkeer doet niet veel goeds. De sterfte is groot, vooral onder de pasgeborenen; waarschijnlijk zitten er teveel gifstoffen in de moedermelk. Hun voortbestaan wordt bedreigd. Het lijkt niet zo zeer de vraag of de roze dolfijnen uitsterven, maar vooral wanneer. Janet (op de foto naast Sofie) is verbitterd en rijk geïllustreerd met foto’s van verwonde dolfijnen volgt tijdens de busreis naar de boot een grote aanklacht tegen bijna alles en iedereen. Hong Kong neemt afscheid van de roze dolfijnen. Bijna ongemerkt.Afscheid. Ook wij vertrekken binnenkort. Het stemt tot weemoed. Het waren twee prachtige en fascinerende jaren. Nieuwe vrienden, ervaringen en ideeën. Ons afscheid zal ongemerkt aan Hong Kong voorbijgaan. En dat is maar goed ook. We zijn maar passanten.

[uit FBWeetjes nummer 51; foto Fok www.forbes.com]

China XXIV: De Stairway to Heaven

China kent vijf heilige taoïstische bergen. De fraaiste reden waarom ze als heilig beschouwd worden is het (oude) geloof dat bergen, met name de hoogste, pilaren zijn die hemel en aarde van elkaar scheiden. De hemel zou neer kunnen storten en de aarde verpletteren. Vier bergen in het noorden, westen, zuiden en oosten voorkomen dit onheil (Het zijn er vier omdat volgens de mythe de aarde een reusachtige dode schildpad is die met zijn poten omhoog op zijn rug ligt. De poten zijn de steunpilaren in de vier windstreken. Geen idee waar die vijfde middelste berg vandaan komt). De bergen garanderen daarom een vredig en harmonieus bestaan. Meer dan voldoende voor een heiligverklaring dunkt me.

Huan Shan, de berg van het westen, hadden we al eens bezocht (zie China IV: Huanshan of heilige berg, september 2005), nu was het de beurt aan Tai Shan, de berg van het oosten. Tai Shan is waarschijnlijk de heiligste van de vijf. Chinese keizers zagen zich zelf als representant van de Keizer van de Hemel. Het was de Keizer van de Hemel die de aardse keizer de autoriteit verschafte het Chinese volk te regeren. Tai Shan werd beschouwd als de zoon van de Keizer van de Hemel. Een aantal keizers maakten daarom de bedevaart naar de top van Tai Shan. De keizers waren en zijn niet de enige pelgrims. Op de nationale feestdag in China (1 oktober) bezoeken de Chinezen met tienduizenden tegelijk de top. Geen wonder, iedereen die er omhoog loopt wordt minstens 100 jaar.We waren van plan om vanaf halverwege naar de top te klimmen. Het pad naar de top is namelijk een trap (de Stairway to Heaven) van maar liefst zesduizend-en-zeshonderd (6600!) treden. Dat leek ons iets te veel van het goede. Met een busje naar de Midway Gate of Heaven, en dan verder lopen leek ons mooi genoeg. Helaas (of misschien toch niet) bracht de taxichauffeur ons naar de verkeerde kant van de berg. Toen we dat in de smiezen kregen, zat er niet veel anders meer op dan met de kabelbaan verder te gaan. De meeste ‘pelgrims’ bleken dat te doen. Wandelen is nu eenmaal niet de favoriete tijdsbesteding onder Chinezen.Op de top van de berg, eigenlijk een soort van plateau, zijn hotels, restaurants, souvenirwinkels, en een groot aantal tempels. De grootste tempels zijn gewijd aan de Prinses van de Blauwe Lucht (zo vertaal ik Azure clouds tenminste) en de Jade Keizer. Deze laatste is vermoed ik dezelfde als de Keizer van de Hemel, de grote baas dus. Zijn tempel ligt op het hoogste punt van de berg op meer dan 1500 meter. De Prinses van de Blauwe Lucht is de dochter van de Jade Keizer. Deze tempel is favoriet onder vrouwen. Vooral daar werd geofferd. De verbrandingsoven, een tempel op zich, leek van een afstandje zelfs volledig in de fik te staan; dikke zwarte walmen kwamen onder het dak vandaan en aan de zijkant sloegen de vlammen er uit. Maar niet dus, de pelgrims waren alleen maar fanatiek aan het offeren. Het lijkt overigens of de Chinezen het offeren onder de communistische repressie een beetje verleerd zijn. In Hong Kong zie je mensen zorgvuldig een ritueeltje uitvoeren. Op de berg daarentegen werden de offerstokken, en allerlei andere spul zoals pakken wenspapier en hellegeld, vaak met verpakking en al de oven in gesmeten. Het had nog het meest weg van vuurtje stoken.

Tai Shan beklim je niet alleen om te offeren, maar ook om de zonsopgang te zien. Vandaar de hotels en slaapzalen. De hoorn in ons hotel klonk kort na vijf uur ‘s ochtends. Vanwege de kou hadden we met de jassen aan geslapen. We stonden snel buiten en in nog geen twintig minuten liepen we naar de oostkant van de berg om daar de zon op te zien komen. Het was er druk, geen tienduizenden, maar zeker een paar honderd Chinezen stonden op de uitkijk. Een groot aantal droeg een gehuurde lange gewatteerde groene legerjas tegen de kou. En toen was daar de zon. Prachtig, zelfs al maakte de smog vergezichten onmogelijk (Op een heldere dag moet zelfs de zee zichtbaar zijn -maar wanneer gebeurt dat nog in Shandong?). De foto's werden gemaakt en iedereen daalde weer af.

Naar beneden dus. Alle zesduizend-en-zeshonderd traptreden hebben we gedaan in vier uur. Het is een gekkenboel op en langs de trap. Ook hier tempels, kloosters, winkeltjes, restaurantjes, heilige bomen die vol hangen met rode linten, fotografen, bruggen, en rotsen volgeschreven met Chinese karakters. De meeste mensen liepen naar beneden, sommigen durfden de trap omhoog aan. Opvallend veel oudjes ook, met een stok of op een andere manier ondersteund. Stapje voor stapje, tree na tree, met een getekend gezicht, zoals je dat bij een echte pelgrim voorstelt. Trots ook. Kinderen en westerlingen waren er niet, en dat betekende een voortdurende aandacht voor Sofie en Marijke, en ook Carianne en ik ontkwamen daar deze keer niet aan. We posseerden zelfs een aantal keren. Het zou me niet verbazen als onze foto nu ergens op de berg hangt, ter meerdere eer en glorie van het werk van de fotograaf.

Sunday, November 05, 2006

Marijke vijf!

Marijke was vanochtend om half zeven uit bed. Dat viel nog mee, misschien door de vermoeienissen van de vakantie. Ietwat teleurgesteld was Marijke wel; een paar ballonnen waren 'gepopt' en nu waren er niet zoveel. Dus nog maar een paar opgeblazen.

Marijke houdt van prinsessen, roze en knuffels, zoals bijna alle meisjes van vijf. Kado's waren daarom snel bedacht.

Saturday, November 04, 2006

China XXIII: Shandong

We zijn weer thuis. We waren een week naar Shandong. Shandong is een van de welvarendste provincies van China. Het ligt aan de kust een stukje ten zuidoosten van Beijing. In 2008 zal het Olympische zeilen er zich afspelen. Shandong is bekend vanwege het Tsingdao bier, met afstand het beste Chinese bier. Shandong was namelijk een tijdlang een Duitse kolonie. Het is in Shandong dat de Yellow river, na de Yangtze China’s grootste rivier, in zee uitmondt. Shandong werd daarom regelmatig overstroomd. Dat lijkt nu verleden tijd. In andere provincies wordt het water uit de Yellow river opgebruikt voor irrigatie met als gevolg dat de rivier de laatste jaren regelmatig droog valt vanaf Jinan, Shandongs provincie hoofdstad. Het water bereikt de zee dan niet eens meer. De landerijen in Shandong zijn droog.

We hebben een dag rondgekeken in Jinan, een stad die bekend staat om zijn natuurlijke waterbronnen, maar ook die staan droog. Het is nu een typische Chinese stad, met druk en chaotisch verkeer, vervuiling, nieuwe hoogbouw, en verkrotte laagbouw, maar ook parken waar van alles te doen en te zien is. Daarna zijn we op Taishan (Mount Tai) geweest. De heiligste (taoistische) berg van China. Behalve vele tempels hebben we er samen met honderden Chinezen de zonsopgang bekeken. En toen de 6600 traptreden naar beneden. Dat was dinsdag. Mijn kuitenspieren waren vanochtend nog stijf. Verder naar het zuiden ligt Qufu. Daar leefde tweeënhalfduizend jaar geleden Kong Fu-zi, Confucius dus. Zijn filosofie heeft het Chinese leven en cultuur diep beïnvloed. Een tempel, het verblijf van zijn nazaten (een compleet ommuurd dorp eigenlijk), en zijn grafheuvel hebben we gezien. Maar zoals altijd, eerst een paar platen. De tekst komt later wel.