Tap Mun Chau, of hoe lang nog?
Het was weliswaar een beetje verdord, maar er was echt gras op Grass Island. Heel bijzonder voor Hong Kong, wild gras. Er werd zelfs gekampeerd op het schijnbaar door koeien (ook dat nog!) kaal gevreten groen-gele weide. Kampeerders zien hier als eersten in Hong Kong de zon opkomen, vandaar.
Tap Mun Chau, want zo heet het eiland in het Cantonees, is een van de meest afgelegen eilanden van Hong Kong. Het kostte ons dik twee-en-half uur met bus, metro, opnieuw de bus, en dan het laatste half uur met de boot om er te komen. Het is zover van de stad vandaan dat op en vanaf het eiland geen hoogbouw te zien is (toegegeven, op een heldere dag zou dat anders kunnen blijken te zijn). Op Tap Mun Chau is een oud Hakka-dorpje met, hoe kan het anders op een eiland, een tempel voor Tin Hau, de godin van de zee. Als het stormt, dan schijnt er een jankend geluid te komen uit een spleet onder het altaar voor Tin Hau. Een waarschuwing van de godin niet de zee op te gaan ... Er wonen hoogstens nog een paar honderd mensen op het eiland. In het dorpje zijn nog maar een paar huisjes bewoond. De meesten staan leeg of worden gebruikt voor opslag. Het lijkt soms alsof de huisjes hals over kop verlaten zijn: zo hing in een van de lege huisjes het voorouderaltaar nog aan de muur met erboven de typerende zwart-wit foto's van overleden ouders. De huisjes aan de rand van het dorp zijn stuk voor stuk vervallen en vaak overwoekerd door het groen. Er is ook nog een op kazerne gelijkende New Fishermen’s Village dat ondanks de naam zijn beste tijd gehad heeft, waarschijnlijk wonen hier de Tanka, een volk van vissersnomaden. Er hing vis te drogen aan de waslijn, en een vrouw zat garnalen te pellen op een aftans basketbalveldje. Hoe lang nog vraag je je af.
Aan de andere, oostzijde van het kleine eiland is het zo goed als leeg. Er liggen her en der nog een aantal graven verspreid, maar dat is het. Er is een pad langs de rotsachtige kust. Daar ook staan twee enorme op elkaar gestapelde kubus-vormige rostblokken, als een toren of pagode. Ook zou er een gat moeten zijn, waar water binnen komt, als een poort. En dan heb je tap (toren) mun (poort) en chau (eiland). Het is een mooie rots, daar niet van, maar Grass Island is echt een betere naam.
We aten krab in het restaurant naast New Hon Kee. Eerst met chop sticks, vervolgens met de vingers. Het was een onhandig gesmeer.
Tap Mun Chau, want zo heet het eiland in het Cantonees, is een van de meest afgelegen eilanden van Hong Kong. Het kostte ons dik twee-en-half uur met bus, metro, opnieuw de bus, en dan het laatste half uur met de boot om er te komen. Het is zover van de stad vandaan dat op en vanaf het eiland geen hoogbouw te zien is (toegegeven, op een heldere dag zou dat anders kunnen blijken te zijn). Op Tap Mun Chau is een oud Hakka-dorpje met, hoe kan het anders op een eiland, een tempel voor Tin Hau, de godin van de zee. Als het stormt, dan schijnt er een jankend geluid te komen uit een spleet onder het altaar voor Tin Hau. Een waarschuwing van de godin niet de zee op te gaan ... Er wonen hoogstens nog een paar honderd mensen op het eiland. In het dorpje zijn nog maar een paar huisjes bewoond. De meesten staan leeg of worden gebruikt voor opslag. Het lijkt soms alsof de huisjes hals over kop verlaten zijn: zo hing in een van de lege huisjes het voorouderaltaar nog aan de muur met erboven de typerende zwart-wit foto's van overleden ouders. De huisjes aan de rand van het dorp zijn stuk voor stuk vervallen en vaak overwoekerd door het groen. Er is ook nog een op kazerne gelijkende New Fishermen’s Village dat ondanks de naam zijn beste tijd gehad heeft, waarschijnlijk wonen hier de Tanka, een volk van vissersnomaden. Er hing vis te drogen aan de waslijn, en een vrouw zat garnalen te pellen op een aftans basketbalveldje. Hoe lang nog vraag je je af.
Aan de andere, oostzijde van het kleine eiland is het zo goed als leeg. Er liggen her en der nog een aantal graven verspreid, maar dat is het. Er is een pad langs de rotsachtige kust. Daar ook staan twee enorme op elkaar gestapelde kubus-vormige rostblokken, als een toren of pagode. Ook zou er een gat moeten zijn, waar water binnen komt, als een poort. En dan heb je tap (toren) mun (poort) en chau (eiland). Het is een mooie rots, daar niet van, maar Grass Island is echt een betere naam.
We aten krab in het restaurant naast New Hon Kee. Eerst met chop sticks, vervolgens met de vingers. Het was een onhandig gesmeer.