Friday, November 17, 2006

De man is geen Man

Op de hoek bij nummer 217 loopt een man op ons toe. Nummer 217 staat ingeklemd tussen een aantal nieuwerwetse uit drie woonlagen bestaande Spaanse villa’s (dat klinkt beter dan het is) die overal in de New Territories te vinden zijn. Het is opgetrokken uit grijze baksteen, een teken dat het al een wat ouder gebouw is. Het ornamentale stucwerk onder de dakrand staat hier en daar nog wel in de verf, maar het verhult niet dat nummer 217 in verval is. De man groet ons vriendelijk, en vertelt dat nummer 217 een jaar of vijftig oud is. Het stucwerk stamt uit het begin van de vorige eeuw, nog uit de tijd van de Qing-dynastie.

We zijn in San Tin, de thuisbasis van de Man-clan. De Man was de laatste van de grote clans die naar Hong Kong kwam. Dat was in de vijftiende eeuwde. Omdat de andere clans, zoals die van de Tang (zie Op bezoek bij de Tang, december 2005), het beste land al in hun bezit hadden, moesten de Mannen genoegen nemen met een stuk moerassig gebied in wat nu het uiterste noorden van de New Territories is, tegen de grens met China. De Mannen legden een deel van de moerassen droog en verbouwden er rijst, en noemden het San Tin (Nieuw Veld). De beroemdste Man was Man Cheung-long, een succesvol zakenman die van de keizer het predikaat Tai Fu (letterlijk: grote man, en niets van doen met de familienaam) kreeg. Dat was halverwege de 19e eeuw, de New Territories waren toen nog niet Brits. Het enorme huis van deze Man staat er nog, en is deels gerenoveerd. Het is nu het enige Chinese mansion of courtyard house (sorry, ik kan geen goede Nederlandse vertaling vinden) in Hong Kong.

De man woont in een van de zes woninkjes van nummer 217. Hij betaalt 600 Hong Kong dollar (ongeveer 60 Euro, wij betalen 1350 Euro) huur per maand. Zo’n woninkje is klein, niet veel meer dan 2 bij 3 of 4 meter. Elk woninkje heeft een keukentje en een bed. Ik vraag de man of hij misschien Man heet, er wonen nog steeds veel Mannen in San Tin. De man is geen Man. Hij is een buitenstaander in het dorp, min of meer verbannen naar San Tin. De man vertelt dat hij eerst in Kowloon woonde, in de stad, maar dat hij ooit iets gedaan had wat niet mocht. Hij belandde in het gevang (‘You don’t mind, do you?’). Nu werkt hij in San Tin in dienst van de overheid. Hij is straatveger, veel meer dan een paar duizend Hong Kong dollar zal hij niet verdienen.

Even later komen we wel een echte Man tegen. Nou ja, een echte? Zijn sterke Australische accent verraadt dat hij lang buiten San Tin heeft gewoond. Dat is niets bijzonders. Veel Mannen zijn sinds de jaren vijftig en zestig de wijde wereld ingetrokken. Met rijst viel niets meer te verdienen. De Australische Man spreekt ons aan in een van de vier ancestor halls in San Tin. Of we weten waar we naar kijken. Dat doen we. Het is een altaar met daarop de soul tablets van de mannelijke voorouders van de Man-clan. Dat zijn groene latjes ingelegd met gouden Chinese karakters die de daden van de overledene beschrijven. De gedenkplaatjes worden drie tot vier generaties lang in huis vereerd en komen daarna in de ancestor hall terecht. Minstens een keer per jaar is er feest en worden de voorouders met offers vereerd. Dit is uitsluitende voor mannen (niet voor vrouwen dus). De Australische Man legt uit dat we van het altaar niet nog meer foto’s moeten maken. Het zou een deel van de ziel van de voorouders wegnemen. Hij vindt het niet zo’n probleem, voegt hij er direct aan toe, maar zijn moeder zou het vreselijk vinden.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home